Vreemd in eigen land

Door Noa Koch

In 2007 sprak Maxima haar twijfel uit over “dé Nederlandse identiteit”. “Dé echte Nederlander” zou volgens haar niet bestaan. Net als Maxima betwijfel ik of die bestaat, maar veel politici lijken wel een duidelijk beeld te hebben bij de echte Nederlandse burger. Maar wie is die “echte Nederlandse burger” dan? Dit beeld is door de jaren heen veranderd. 

Door terug te gaan in de tijd wordt duidelijk dat “Nederlands burgerschap” een minder vaststaand begrip is dan politici doen voorkomen. Na de Tweede Wereldoorlog kwamen er grote groepen mensen uit voormalig gekoloniseerde gebieden naar Nederland, waaronder ook Surinaamse-Nederlanders. Deze migratie zette het identiteit-debat op scherp (Jones, 2012; Laarman, 2013). Hoewel de Nederlandse aanwezigheid in Suriname heel lang als iets vanzelfsprekends werd gezien, was de inclusie van Nederlandse-Surinamers in Nederland, zowel voor als na de Surinaamse onafhankelijkheid, voor veel politici verre vanzelfsprekend (Schuster, 1999, pp. 119-133). Ze zijn door de jaren heen dan ook op verschillende manieren naar voren gebracht in het politieke discours. Bij discoursen speelt taal een belangrijke rol; zo kan taal grote invloed uitoefenen op hoe men zichzelf ziet, maar vooral ook op hoe men naar elkaar gaat kijken (Hook, 2001, p. 535-539). De vraag die in mijn onderzoek centraal staat is hoe Surinaamse-Nederlanders vanaf de Tweede Wereldoorlog door politici zijn geframed en wat dit zegt over Nederlanderschap. Je ziet dat politici continu grenzen construeren tussen de “échte Nederlandse bevolking” en Surinaamse-Nederlanders, met name om een politiek doel na te streven

Waar het Nederlanderschap van de bevolking van Suriname in de jaren 50 benadrukt werd en omarmt, zie je dat op het moment dat de migratiestromingen groter werden hun Nederlanderschap nauwelijks of niks meer betekende (Jones, 2012; Laarman, 2013). Dit bereikte zijn hoogtepunt in de jaren 70, met in 75 de onafhankelijkheid van Suriname, en daarna, wanneer culturele verschillen en anders zijn heel erg werden aangedikt en gebruikt om een verschil tussen wij en zij aan te tonen. In 1983 werden ze geclassificeerd als etnische minderheid en daarna, in 1989 als “allochtoon”. Er was dus sprake van minorisering op formeel niveau (Ibid.). In 2000 werden Surinaamse-Nederlanders ingedeeld bij “niet-Westerse allochtonen”. Dit is opmerkelijk als je je bedenkt dat Suriname tot ’75 deel heeft uitgemaakt van het Nederlands koninkrijk. Maar tegelijkertijd zie je dat de aanwezigheid van Surinaamse-Nederlanders vanaf de jaren 90 niet langer wordt geproblematiseerd in het politieke discours. Ze worden zelfs als voorbeeld van geslaagde integratie naar voren worden gebracht. Het zijn nu met name Nederlandse-moslims die als probleemcategorie worden geframed in het politieke debat (Laarman, 2013; Tonkens & Duyvendak, 2016). Ondanks dat wordt bij beide groepen duidelijk dat burgerschap iets voorwaardelijks is. Het in bezit zijn van een Nederlands paspoort staat niet garant voor echte insluiting in de Nederlandse samenleving (Schinkel, 2010; Tonkens & Duyvendak, 2016). Een van de discoursen die vandaag de dag overheerst is het discours dat de meest ‘natuurlijke’ link van migranten die met hun land van herkomst is of die met het land van hun voorouders. Zelfs als ze hier zijn geboren of al jarenlang wonen ( Ghorashi, 2006, pp. 27-28). De dialoog die Ulrich Beck aanhaalt, een gesprek de vele mensen “van kleur” nog steeds ondergaan in ontmoetingen met hun “witte” landgenoten, is sprekend:

Er wordt in Duitsland aan een zwarte man gevraagd: “Waar kom je vandaan?” Hij antwoordt: “Uit München.” V: “En je ouders?” A: “Ook uit München.” V: “Waar zijn die dan geboren?” A: “Mijn moeder in München.” V: “En je vader dan?” A: “In Ghana…” V: “Oh, je komt dus uit Ghana”. (Ulrich Beck, uit Ghorashi, 2006, p. 28)

Ook in Nederland is dit discours dominant. “Nederlanderschap” wordt hier geracialiseerd. Op het moment dat je niet wit bent hoor je eigenlijk ergens anders thuis en wordt je daarom nooit als “echte” Nederlander gezien of heb je niet het recht om je uit te spreken over bepaalde “typisch Nederlandse tradities”. Dat geldt voor moslimmigranten maar ook voor postkoloniale migranten, zoals het zwarte piet debat laat zien. Ondanks dat Surinaamse-Nederlanders vandaag de dag minder worden geproblematiseerd laat dit discours zien dat we de erfenissen van het koloniale verleden en de hiermee gepaard gaande raciale vooroordelen niet moet onderschatten. 

Misschien had Maxima toch gelijk toen ze zei dat de echte Nederlander niet bestaat. Nederlands burgerschap is een diffuus begrip dat context afhankelijk is en onderhevig aan verandering. Door in te gaan op de manier waarop Surinaamse-Nederlanders in het politieke debat naar voren komen wordt duidelijk dat identiteit iets is wat bijna meer wordt gevormd door verschil en uitsluiting dan door overeenkomst en eenheid. Het is geen eenzijdig proces en kan grote consequenties hebben waar we ons bewust van moeten zijn.

Literatuur

Ghorashi, H. (2006). Paradoxen van culturele erkenning. Management van Diversiteit in Nieuw Nederland (oratie Amsterdam VU). Amsterdam: Vrije Universiteit Amsterdam 

Hook, D. (2001). Discourse, Knowledge, Materiality, History Foucault and Discourse Analysis. Theory & Psychology, 11(4), 521-547.

Jones, G. R. (2012). Dutch politicians, the Dutch nation and the dynamics of post-colonial citizenship. In  Bosma, U (red.), Post-Colonial immigrants and identity formations in the Netherlands (pp. 27-49).  Amsterdam: Amsterdam University Press.

Laarman, C. (2013). Oude onbekenden: Het politieke en publieke debat over postkoloniale migranten in Nederland, 1945-2005 (Vol. 4). Hilversum: Uitgeverij Verloren.

Schinkel, W. (2010). The virtualization of citizenship. Critical Sociology, 36(2), 265-283.

Schuster, J. (1999). Poortwachters over immigranten. Het debat over immigratie in het naoorlogse Groot-Brittannië en Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis

Tonkens, E. & Duyvendak, J. W. (2016). Introduction: The Culturalization of citizenship. In Duyvendak, J. W., Geschiere, P. & Tonkens, E. (Red.), The culturalization of citizenship (pp. 1-20). London: Palgrave Macmillan.

Leave a Reply

Your email address will not be published. Required fields are marked *